A en B, jullie zijn een brandweerstelletje.
A, jij bent een fanatieke sporter die bijna dagelijks traint in de sportschool, of in jullie eigen huis-gym boven.
B, na een aantal incidenten ben jij het wat rustiger aan gaan doen en dat bevalt wel. Jullie hebben vorige week een trainingsvakantie in Noorwegen geboekt.
Jullie vertrekken morgen.