Persoon 1 en Persoon 2, jullie zijn allebei nonnen in een orthodox katholiek klooster.
Persoon 2, jij bent hier als kind zijnde al gekomen en Persoon 1, jij woont nu een jaar in het klooster. Jullie leven sober en houden een ritme aan van 8 uur werken, 8 uur bidden en zingen en 8 uur rust.
Persoon 1, Persoon 2 is jouw mentor en heeft jou al sinds het begin van je komst onder haar hoede genomen. Jullie hebben wekelijk mentor momentjes waarin jullie vrij zijn om zonder het oog van God te kunnen spreken. In jullie vorige mentormomentje kreeg jij het gevoel dat Persoon 2 hier als kind zijnde niet in vrije keus is gekomen. Hoewel de mentormomentjes vooral op jou gericht zijn, besluit jij bij aankomend mentormoment Persoon 2 hier eens naar te vragen.