A, jij worstelt al een tijd met twee angsten; vliegangst en verlatingsangst.
B, jij worstelt ook met deze angsten, met name omdat jij door A nergens komt. Jij wil al heel lang een reis naar Bali maken, maar laat je tegenhouden door A.
Vandaag heb je het besluit genomen; A moet zich over 1 van zijn angsten heenzetten want jij gaat naar Bali.